Psychoanalyse
De psychoanalyse is eind 19e eeuw ontwikkeld door Sigmund Freud en wordt ook wel dieptepsychologie of psychodynamische psychologie genoemd.
De kern is dat psychische klachten worden toegeschreven aan het onbewuste. Freud gaf veel aandacht aan het verschijnsel verdringing. We hebben verlangens, driften, behoeften die we niet als aanvaardbaar zien en daardoor gaan deze onder water. Ze kunnen zichtbaar worden in vervormingen. Dit kunnen psychische symptomen zijn.
Freud maakte onderscheid tussen Es, Ich en Über-Ich.
Het Es is ons meest primitieve deel en wordt geleid door het lustprincipe
Het Ich past zich aan aan de realiteit en (on)mogelijkheden en kan bevrediging uitstellen
Het Über-Ich is het geweten. Hierin zijn de normen van ouders en maatschappij, sociale omgeving verinnerlijkt.
Freud ging ervan uit dat de mens primair streeft naar lustbeleving. Hij onderscheidde twee tegengestelde driften, te weten de levenslust, het libido, gericht op zelfbehoud en de doodsdrift die zich uit in agressie ten opzichte van zichzelf en de omgeving.
Het Es loopt aan tegen het Über-Ich en het Ich vindt een vorm om de verschillende krachten op acceptabele wijze te kanaliseren.
De psychoanalyticus heeft een dominante en duidende rol in de therapie. Inzicht zou moeten leiden tot keuze en tot verandering. De therapie is zeer intensief. Verzekeringen vergoeden deze vorm niet meer.
Psychoanalitici werken nog maar zelden in de pure vorm, maar maken gebruik van de inzichten in mogelijk onderliggende ervaringen en behoeften om probleemgedrag te duiden. Inzicht geeft begrip en maakt het makkelijker om gevoelens anders te zien, te hanteren, milder te worden en andere keuzes te maken.